K.O.


Het was laat, de stad leek dood.
Niemand te bekennen.
Eeen gure wind joeg door mijn jas.
Het begon te plenzen.
Waarom moest ik uit.
Waarom zo ver van huis.
Ik moest schuilen, schuilen.

Ik belande in een kroeg,
die ik nog niet kende.
Kwaaie blikken, blauwe rook.
Ik voelde me ellendig.
Achter in de tent
speelde een hele beschaafde band
oude deuntjes, deuntjes.
Net toen ik wou gaan
zag ik dat er een vrouw ging staan
om te zingen, zingen.

Het was haar stem die deed mij beven.
Ik was knock out al na het eerste refrein.
Zij bezong mijn hele leven.

Vastgenageld aan mijn stoel
kon ik niets beginnen.
Alle sloten brak zij stuk,
raakte mij van binnen,
ondanks het rumoer,
ondanks al het geouwehoer,
bleef zij zingen, zingen.

Het was haar stem die deed mij beven.
Ik was knock out al na het eerste refrein.
Zij bezong mijn hele leven.

Door: Frans Bakker en Herman Schulte