Meneer beer


Ik schrok wakker en wist zeker
dat in die donkere hoek verscholen,
de grote boze wolf lag.
Schreeuwend kroop ik diep onder de dekens,
hij had het vast op mij voorzien.

Je vroeg waarom ik zo bang was,
zag ik die knots niet in jouw handen?
Was jij dan niet menner beer?
Nou, jij zou die wolf wel snel verjagen
en heel tevreden sliep ik in.

Meneer beer, meneer beer,
blindelings vertrouwde ik op jou.
Meneer beer, kom zegt īt mij:
Waarom is die tijd voorbij,
meneer beer?

Nu wacht ik machteloos hier naast je
tot de wolf jou voor altijd komt halen,
want voor mij is hij niet bang,
ik kan jou niet redden uit zīn klauwen.
Papa, papa, slaap niet in.

Meneer beer, meneer beer,
blindelings vertrouwde ik op jou.
Meneer beer, kom zegt īt mij:
Waarom is die tijd voorbij,

Meneer beer, meneer beer,
ik geloof allang niet meer op jou.
Menner beer, komt zegt īt mij,
is daarom nu jouw tijd voorbij?


Door: H. Schulte en E. Abbing